29

 

 

 

 

De volgende dag reed Vera naar de Punt. Tussen de duinen lag een parkeerterrein. Ze parkeerde naast de rivier en liep over het pad naar de pier. Het was negen uur en het was een zonnige, heldere ochtend. Donkere schaduwen en glinsterend water. Het deed haar goed om even uit het dorp te zijn, weg van de wantrouwige blikken van de plaatselijke bevolking en het aanhoudende gezeur van de journalisten die haar op elke straathoek op leken te wachten. Sinds ze haar in de bakkerij hadden gezien, hadden sommige journalisten daar hun intrek genomen.

Ze had Ashworth op pad gestuurd om te kijken of Bennett inderdaad was wie hij zei dat hij was. Bevolkingsregister, sofi-nummer, paspoortgegevens. Daar zou hij een flinke tijd mee bezig zijn, maar hij zou het wel grondig aanpakken. Eerder was hij er al achter gekomen dat Nick Lineham op het moment dat Abigail overleed hardop had staan janken in een crematorium in Sunderland. Ze had voorgesteld dat hij voor zijn onderzoek naar Bennett op het hoofdbureau van de politie ging zitten. Ze wilde weten hoe de plaatselijke politie het onderzoek naar de dood van Christopher Winter aanpakte, en het was duidelijk dat Holness het haar niet uit zichzelf zou vertellen. Niet na wat ze tijdens hun laatste ontmoeting allemaal tegen hem had gezegd. Ashworth lag goed in de markt. Waar hij ook heen ging, mensen vertrouwden hem en praatten met hem. Zelf had ze nog wel eens de neiging het verkeerd aan te pakken. Dat wist ze. Ze hoopte dat Ashworth een beetje kon uitvissen hoe het er met de zaak-Winter voor stond. Als ze zelf naar specifieke details vroeg zou ze die waarschijnlijk wel te horen krijgen, maar ze wilde meer dan een paar dorre feiten. Ze wilde theorieën horen, en de roddels die aan het einde van de dag de ronde deden in de kroeg. En daarbij was ze gewoon te trots om naar de details te vragen.

Ze was blij dat ze even een frisse neus kon halen. Elke dag weer beloofde ze zichzelf om een avondje niet te drinken, maar op de een of andere manier kwam het er nooit van. Ze werd nooit dronken – althans, niet studentachtig straalbezopen – maar er waren avonden dat ze gewoon wist dat ze zonder drank de hele nacht wakker zou liggen. Ze moest precies dat punt zien te bereiken waarop haar gedachten lekker vaag werden en de feiten van het onderzoek er even niet zo toe deden. Dan werd ze ’s ochtends wakker met een afstandelijk, roezig gevoel in haar hoofd. Zo voelde ze zich ook deze ochtend. Het biertje in Het Anker was niet het enige wat ze de vorige avond had gedronken.

Uit een van de huizen van de reddingsbrigade kwam de geur van gebakken bacon. Snel liep ze verder, want als ze zo’n bui had als nu rook ze liever zout en zeewier. Achter de moderne blokkendozen van het personeel van de reddingsboten lagen twee vierkante, witte huisjes waar vroeger kustwachten in hadden gewoond, maar waar nu de stuurlieden van de loodsboot huisden. In een van die huisjes was Jeanie Long opgegroeid en had Michael zijn zieke vrouw verpleegd totdat ze stierf.

Uit het huisje dat het dichtst bij het water stond kwam een vrouw. Ze droeg het uniform van een stuurvrouw, maar haar bovenste knoopje was open en ze liep niet naar de pier waar de sloep lag aangemeerd. Met een witte, emaillen schaal in haar hand liep ze om het huis heen naar een witgeverfde schuur in de achtertuin, en toen ze weer terugkwam, zat de schaal halfvol zanderige aardappels.

‘Beetje vroeg voor het avondeten,’ zei Vera.

De vrouw bleef stilstaan. Zo te zien had ze niets tegen een praatje. ‘Ik moet zo’n beetje de hele dag werken. Ik kan ze net zo goed nu alvast schillen.’ Ze knipoogde. ‘Ik krijg vanavond visite.’ Gevolgd door: ‘Mijn vader heeft een moestuin. Ik hoef nooit groente te kopen.’

‘Hartstikke gezond, zelfgeteelde groente.’

‘Dat zegt hij dus ook.’

Vera haalde haar badge tevoorschijn. ‘Ik ben de moord op Abigail Mantel aan het onderzoeken. Heb je even tijd voor me? Terwijl we praten kun je verder gaan met de piepers.’

‘Nah,’ zei de andere vrouw. ‘Tijd voor een kopje koffie. Kom binnen. Ik zet even wat water op.’

Ze heette Wendy Jowell, en naar eigen zeggen was ze de eerste stuurvrouw op de Humber. Ze was geen echte loods. Het enige wat ze hoefde te doen, was met de sloep de loods van zijn schip te halen zodra het schip op zee was. Of hem ernaartoe brengen.

‘De loodsen,’ zei Vera. ‘Allemaal kerels, hè?’

‘Natuurlijk. Als loods verdien je meer dan als stuurman, hè?’

Daar moesten ze beiden om lachen. ‘Vroeger waren er geen vrouwelijke rechercheurs,’ zei Vera. ‘Verder dan brigadier kwamen vrouwelijke agenten niet. De tijden zijn veranderd.’

‘Ik geloof sowieso niet dat ik loods wil worden. Te veel verantwoordelijkheid. Te veel druk. Ik vind het wel best zo.’

‘Ken je Michael Long?’

‘Hij heeft me tijdens mijn inwerkperiode een paar keer mee het water op genomen. Duidelijk tegen zijn zin. Eikel. Hij snapte niet waarom ze in godsnaam een vrouw hadden aangenomen. Toen hij met pensioen ging nam ik zijn baan over. De laatste tijd heb ik hem niet meer gezien. Sinds de dood van zijn vrouw zit hij de hele tijd thuis.’

‘Woonde je op het moment van de moord op Abigail al hier in de buurt?’

‘In Elvet, in een van die gemeentewoninkjes. Ik was nog getrouwd toen. Kort daarna zag ik het licht.’

‘Kende je Jeanie?’

‘In zo’n klein dorp ken je bijna iedereen. Van gezicht in elk geval. Ze werkte wel eens in Het Anker. Misschien zaten we zelfs wel bij elkaar op school, maar daar kan ik me niks van herinneren. Ze was een stuk jonger dan ik.’

‘Wat vond je van haar?’

‘Ik mocht haar wel. Sommige mensen vonden haar een verwaande trut omdat ze goede cijfers haalde en naar de universiteit ging. Volgens mij was ze gewoon verlegen. Ik zag haar wel eens in de kroeg, waar foute kerels schuine moppen zaten te tappen en die viespeuk van een Barry de hele tijd naar haar zat te gluren. Ze vond het verschrikkelijk, maar ze deed net alsof er niks aan de hand was. Dat vond ik wel knap van haar. Maar ze was er niet aan gewend. Ze mocht dan wel gestudeerd hebben, maar in feite was ze nog een kind. En met Michael Long als vader had ze vast geen fijn leven.’

‘Waarom niet?’

‘Niet bepaald een fijnbesnaarde vent, hè, die Michael? Typische noorderling, die er trots op is zo recht voor zijn raap te zijn. En stiekem best wel een bullebak.’

‘Gewelddadig?’

‘Voorzover ik weet niet, maar wel agressief. Vooral als hij een paar borrels op heeft. Als je hem nu hoort, lijkt het net alsof Peg en hij het ideale huwelijk hadden, maar zo is het niet altijd geweest. Voordat ze ziek werd zag hij er geen been in om haar flink af te zeiken. Soms in het openbaar. Op een keer in Het Anker probeerde ze hem over te halen om mee naar huis te gaan. Hij begon tegen haar te schreeuwen en maakte haar uit voor alles wat mooi en lelijk was. Zelf zou ik het nooit gepikt hebben.’

‘Nogal vernederend,’ zei Vera, ‘als het in het openbaar gebeurt.’

‘Ja, nou.’ Even was het stil. Ze leken beiden terug te zijn gegaan in de tijd.

‘En Emma Bennett?’ vroeg Vera. ‘Toen nog Emma Winter. Kende je die in de tijd van de moord?’

‘Nee, dat is de uitzondering die de regel bevestigt. Ik had destijds geen idee hoe ze eruitzag. Ze was een stuk jonger dan ik en ze woonden nog maar net op Springhead. Na de moord roddelden de mensen over haar. Je weet wel hoe dat gaat – “Kijk, dat meisje daar, dat is het kind dat het lichaam van dat meisje van Mantel heeft gevonden.” Maar voor die tijd had ik geen idee wie ze was.’

‘En nu is ze met een van de loodsen getrouwd.’

‘Ja, met James.’ Uit haar stem sprak een zekere waardering. Vera zei niets. Ze hoopte dat Wendy uit zichzelf verder zou gaan. ‘James Bennett,’ zei Wendy uiteindelijk. ‘Leuke vent. Bijna te goed om waar te zijn.’

‘Hoe bedoel je?’ Vera slaagde erin haar stem neutraal te houden en niet te laten merken hoe interessant ze die opmerking vond.

‘Nou, hij is nogal een vangst, hè? Knappe jongen, heel attent. En een verdomd goede loods.’

‘Dat hoor ik van iedereen.’

‘Sommige loodsen doen net alsof je lucht bent. Alsof ik de taxichauffeur ben die ze na een kroegentocht weer naar huis brengt. Als je mazzel hebt brommen ze “Hallo” tegen je. James zit anders in elkaar. Hij is altijd beleefd, zelfs als hij duidelijk doodop is.’

‘Weet Emma hoezeer ze met hem boft?’

‘James is smoorverliefd, dat kan ik je wel vertellen.’

‘En Emma?’

‘Dat weet je niet, hè? Ze heeft wel wat van Jeanie Long. Heel ingetogen, heel gesloten. Onderdrukt. Nog zo’n meid met een dominante vader.’

‘Ken je Robert Winter dan?’ Vera was verbaasd. Ze had niet gedacht dat Wendy zich in dezelfde kringen bewoog als Robert Winter. Maar misschien had Wendy gelijk en kende iedereen elkaar in een dorpje als Elvet. Of dacht iedereen dat hij iedereen kende.

Wendy zweeg, en even dacht Vera dat ze een ontwijkend antwoord zou geven. ‘Mijn ex-man was een eikel,’ zei ze na een tijdje. ‘Een patser met een hoop plannen en dromen, en beloften dat we rijk zouden worden. Allemaal gelul. Uiteindelijk moest hij voorkomen wegens fraude en diefstal van creditcards.’

‘Maar hij werd voorwaardelijk in vrijheid gesteld.’

‘Ja, en hij had altijd wel wat beters te doen dan zich aan zijn afspraken met zijn reclasseringsambtenaar te houden, dus dan kwam die nieuwsgierige Robert Winter weer langs om te kijken waar hij zat.’

‘Je mocht meneer Winter niet zo, hè?’

‘Hij deed verschrikkelijk neerbuigend. Alsof hij perfect was en de rest van de wereld te stom om te weten wat ze met hun leven aan moesten. Jed, mijn ex-man, was geen lieverdje. Hij had allerlei projecten waar ik niks van wist. Niks van wilde weten. En als hij een paar borrels op had, werd hij wel eens vervelend. Vandaar dat ik wist wat Michael Long voor een vent was. Op een gegeven moment haal je dat soort types eruit. Dat hoefde Robert Winter me niet te vertellen. Ik zeg je, als Winter niet zo had lopen zeuren, was ik al veel eerder bij Jed weggegaan.’ Ze glimlachte. ‘Ik ben koppig. Als iemand tegen me zegt wat ik moet doen, doe ik juist het tegenovergestelde.’

‘Ik ook,’ zei Vera. ‘Daarom wilde ik ook zo graag promotie, zodat ik zelf kon zeggen wat anderen moesten doen. Maar ik had niet gedacht dat Robert Winter je zou adviseren om bij je man weg te gaan. Je zou juist denken dat hij heilig in het huwelijk geloofde. Hij is gelovig, hè?’

‘Hij is een engerd.’ Maar Wendy was alweer ergens anders mee bezig. ‘Hoe dan ook, daarna had ik niet veel contact meer met hem. Jed werd weer opgepakt, en deze keer ging hij de bak in. Tegen de tijd dat hij weer vrijkwam had ik een baan op een veerboot. Dat vond ik zo leuk dat ik hier terechtkwam.’

‘En James? Hoe kwam die hier terecht?’ vroeg Vera, alsof het de normaalste vraag van de wereld was en alsof het antwoord haar eigenlijk niet boeide. ‘Wat heeft hij voor achtergrond?’

‘Geen idee,’ zei Wendy. ‘Dat is juist het geweldige aan hem. Hij heeft het nooit over zichzelf. Andere kerels zitten de hele tijd op te scheppen. James niet. Die lijkt alleen maar geïnteresseerd in anderen.’

Buiten, in het oogverblindende licht, dacht Vera dat het inderdaad een beetje te goed klonk om waar te zijn. Ze zat op een van de houten banken naast het café een koffie verkeerd te drinken, zonder te weten waar ze precies op zat te wachten. Naast haar namen twee vogelaars met belachelijke mutsen op kleine hapjes van hun saucijzenbroodjes. Met hun mond vol hadden ze het over de vogels die ze hadden gezien en de vogels die ze niet hadden gezien. Vera, wier vader een soort vogelaar was geweest, werd overvallen door een zekere melancholie. Langs de kin van een van de mannen droop een straaltje vet uit het saucijzenbroodje naar beneden, maar hij veegde het weg voordat het op de verrekijker viel die om zijn nek hing. Toen kwam Wendy Jowell naar buiten. Ze liep over de pier naar de loodsboot, die Vera van de rustige rivier naar het open water zag glijden en vervolgens tegen de golven op zag botsen, waarna hij om de Punt verdween. De vogelaars wandelden weg. Ze begon het koud te krijgen, maar had geen zin om op te staan.

Precies op het moment dat de loodsboot weer in beeld verscheen, ging haar telefoon. Het was Ashworth.

‘Ik dacht dat u het wel leuk zou vinden om te horen wat we tot nu toe opgeduikeld hebben.’

We. Hij had hen dus al ingepalmd, bondgenoten gevonden en bruggen gebouwd. De plaatselijke agenten zouden wel medelijden met hem hebben. Arme jongen, dat hij voor zo’n vet varken als zij moest werken.

‘Kom maar op.’

‘Ik heb contact opgenomen met Burgerzaken. Volgens hen is alles in orde. James Richard Bennett. Geboren op 16 juni 1966 in Crill, Oost-Yorkshire.’

‘Dan komt hij dus uit de buurt. En dan heeft Mantel zich dus vergist. Of misschien probeerde hij ons op een dwaalspoor te brengen. Volgens Michael Long komen Mantel en Bennett uit dezelfde stad. Misschien had hij nog een rekening te vereffenen.’ Ze was teleurgesteld. Ze wist zeker dat er iets niet helemaal klopte aan James Bennett. Hij kwam niet authentiek over. Zoals Wendy al had gezegd: hij was te goed om waar te zijn.

‘Niet per se.’

‘O?’

‘In het bevolkingsregister wordt geen melding gemaakt van iemand die James Richard Bennett heet. Geen sofi-nummer, geen bewijs dat hij voor 1987 bestond.’

‘Toen hij eenentwintig was. Dus als Mantel hem inderdaad onder een andere naam kende, dan was hij toen nog jong. Maar het zou wel kunnen. Ze woonden allebei in Crill. Het zou me niks verbazen als Mantel jongeren liet opdraaien voor zijn vuile klusjes. Per slot van rekening zijn jongeren goedkoop.’

‘Ik heb er een paar andere registers op nageslagen. In 1987 heeft hij met een eenzijdige akte zijn naam veranderd. Helemaal legaal. Een van zijn oud-docenten steunde zijn aanvraag. Het moet iemand zijn die je ten minste tien jaar kent. Er is melding van gemaakt in de London Gazette. De akte is ondertekend met zowel zijn nieuwe als zijn oude naam.’

‘Wat was zijn oude naam?’

‘Shaw. James Richard Shaw.’

‘Geen verschrikkelijk foute naam,’ zei Vera. ‘Ik bedoel, sommige namen zijn zo afschuwelijk dat je wel snapt waarom mensen ervan af willen. Maar Shaw? Waarom zoveel moeite? Wie probeerde hij voor de gek te houden?’

‘Mantel?’ suggereerde Ashworth.

‘Misschien. Bennett ging de zeevaart in. Daar kun je wel uit opmaken dat hij op de vlucht was. Misschien kwam hij weer terug toen hij dacht dat de kust veilig was.’

‘Naar het dorp waar Mantel woonde? Lijkt me stug.’

‘Misschien was de situatie inmiddels veranderd. Misschien was hij bereid het risico te nemen, zodat Emma dicht bij haar ouders kon wonen. Na vijftien jaar zien mensen er heel anders uit. Wat denk je, weet zijn vrouw van zijn naamsverandering?’

‘Dat hoeft niet per se. Als je al getrouwd bent, moet je het je echtgenote laten weten als je van plan bent een andere naam aan te nemen, maar als je nog niet getrouwd bent, kun je onder je nieuwe naam trouwen.’

‘Hoe dan ook,’ zei Vera, ‘het is wel raar om zoiets geheim te houden. Je hebt wel een verdomd goede reden nodig om je kersverse echtgenote niet te vertellen dat je vroeger anders heette. En wat gebeurt er als zij je familie ontmoet?’

‘Misschien heeft ze zijn familie niet ontmoet.’

‘James Richard Shaw heeft zeker niet toevallig een strafblad, hè? Zat hij toevallig tot 1987 in een jeugdinrichting en heeft hij toen zijn naam veranderd om met een schone lei te kunnen beginnen?’

‘Daar heb ik naar gekeken,’ zei Ashworth. ‘Het eerste wat in me opkwam.’

Bijdehandje, dacht ze. ‘En?’

‘Niks. Geen strafblad, noch onder zijn oude, noch onder zijn nieuwe naam. Zelfs geen bekeuring voor te hard rijden.’

Ze gaf niet meteen antwoord. De loodsboot werd weer aangemeerd aan de pier. Aan boord zag ze twee donkere schimmen, die duidelijk afstaken tegen het glinsterende water. Ze begonnen de pier op te klimmen.

‘Wat moet ik nu?’ vroeg Ashworth.

Inmiddels stonden de twee figuren op de pier, waar ze een beter zicht op hen had. Een van hen was James Bennett.

‘Niks,’ zei ze ietwat spijtig. ‘Graaf nog maar wat verder. Als er iets niet in de haak is bij Bennett moeten we daar in stilte achter komen, zonder hem te laten merken dat we het weten. Althans, niet voordat we zeker weten waar we mee te maken hebben.’

Ze zat nog steeds voor het café toen James Bennett langsreed. Ze dacht niet dat hij haar zag.

 

 

 

 

Onschuld
titlepage.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_000.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_001.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_002.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_003.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_004.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_005.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_006.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_007.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_008.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_009.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_010.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_011.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_012.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_013.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_014.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_015.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_016.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_017.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_018.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_019.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_020.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_021.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_022.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_023.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_024.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_025.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_026.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_027.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_028.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_029.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_030.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_031.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_032.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_033.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_034.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_035.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_036.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_037.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_038.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_039.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_040.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_041.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_042.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_043.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_044.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_045.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_046.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_047.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_048.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_049.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_050.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_051.xhtml